Masterproef: praktijk (B-KUL-A01D6B)
Doelstellingen
Stage:
- De student is in staat om op zelfstandige wijze bij te dragen aan een professioneel initiatief in het werkveld van de interreligieuze dialoog.
- De student is in staat om bij de uitwerking van een dergelijk professioneel initiatief een religiewetenschappelijke werkmethode te ontwikkelen aangepast aan de professionele situatie waarin hij/zij werkzaam is en aan de taken die hem/haar in het kader van deze stage werden toevertrouwd.
- De student koppelt regelmatig terug naar de praktijklector, de ZAP-verantwoordelijke en de stagementor, en dit in overeenstemming met alle onderstaande bepalingen en de concrete afspraken binnen de stageorganisatie. Het logboek (zie “Onderwijsleeractiviteiten”) vormt een centraal element in deze terugkoppeling.
- De student is in staat om een eindproduct af te werken dat overeenstemt met de vereisten en de eigenheid van het professionele intiatief.
- De student is in staat om het eindproduct op een bevattelijke wijze te presenteren.
Veldwerk:
- De student is in staat om zelfstandig empirisch onderzoek in de religiestudie te verrichten.
- De student is in staat om een empirisch religiewetenschappelijk project op te zetten, dit is een vraagstelling te formuleren, deze uit te werken aan de hand van een methodologie en methode eigen aan empirisch onderzoek in de religiestudie, en de resultaten/conclusies van het veldwerk op wetenschappelijk verantwoorde manier weer te geven.
- De student houdt bij dit onderzoek gepast rekening met alle toepasselijke bepalingen met betrekking tot integriteit en ethische aspecten van empirisch onderzoek.
- De student koppelt regelmatig terug naar de praktijklector, de ZAP-verantwoordelijke en – zo toepasselijk – de veldwerkmentor, en dit in overeenstemming met alle onderstaande bepalingen. Het logboek (zie “Onderwijsleeractiviteiten”) vormt een centraal element in deze terugkoppeling.
- De student is in staat om het geheel van het empirisch religiewetenschappelijk project op een bevattelijke wijze te presenteren.
Begintermen
Algemene begintermen voor het volgen van de opleiding Master in de Wereldreligies
Plaats in het onderwijsaanbod
Onderwijsleeractiviteiten
10 sp. Masterproef: praktijk (B-KUL-A01D6a)
Inhoud
Binnen de opleiding Master in de Wereldreligies kan de meesterproef de vorm krijgen van een stage/veldwerk. De stage/het veldwerk zelf is begroot op 10 studiepunten. Ook het bijhorende onderzoeksrapport is op 10 studiepunten begroot. Kiezen studenten voor veldwerk, dan bestuderen ze, in binnen- of buitenland en vanuit een religiewetenschappelijk perspectief, via o.m. participerende observaties en interviews, een hedendaags religieus fenomeen. Kiezen ze voor een stage dan zijn ze, in binnen- of buitenland, werkzaam in een organisatie die actief is op het terrein van de interreligieuze dialoog of de geloofscommunicatie in een interculturele context.
Organisatie stage/veldwerk:
De stage (200 uur ter plaatse, werken aan logboek en zelfevaluatierapport niet inbegrepen) wordt begeleid door een ZAP-verantwoordelijke, een praktijklector en een (lokale) stage-mentor. Wordt gekozen voor veldwerk dan wordt waar mogelijk en zinvol naast de ZAP-verantwoordelijke en de praktijklector een (lokale) veldwerk-mentor ingeschakeld. Ook hier wordt 200 uur verwacht, inclusief het uitschrijven van eventuele interviews en exclusief werken aan logboek, methodologisch rapport en zelfevaluatierapport. Veldwerk kan alleen wanneer het grootste gedeelte van de vermelde 200 uur ‘in het veld’ wordt doorgebracht. Is dit niet het geval (bvb. wanneer in een binnenlands veldwerk louter met interviews wordt gewerkt), dan dient de student te kiezen voor een masterproef die de vorm aanneemt van een traditionele thesis (en dus niet voor stage of veldwerk).
In eerste instantie voert de student(e) één of meerdere verkennende gesprekken met de praktijklector en één of meerdere ZAP-leden. Via deze gesprekken, waarin diverse mogelijkheden worden aangereikt en de student(e) ook eigen voorstellen kan doen, komt men tot een uiteindelijk voorstel. Deze stage/veldwerk-voorstellen worden aan de adviescommissie Master Wereldreligies voorgelegd, waarna de POC ze vastlegt.
Bij de start van de stage/het veldwerk worden in overleg tussen praktijklector, stage/veldwerk mentor en student concrete einddoelen opgesteld. Deze einddoelen worden door de student uitgeschreven in een stage/veldwerk contract dat door alle betrokken partijen (ZAP-verantwoordelijke, stage/veldwerk mentor, praktijklector, student) wordt ondertekend voor de aanvang van de stage / het veldwerk..
De supervisie door praktijklector, ZAP-verantwoordelijke en stage/veldwerkmentor loopt over de hele periode van de stage/het veldwerk.
Een buitenlandse stage kan ook vorm krijgen in een multidisciplinair project van Academics for Development (AFD). Een AFD project draait steeds rond het hebben van “social impact” in het Zuiden. Het is voor elke student de perfecte kans om theoretische kennis om te zetten in praktijkervaring en om tegelijkertijd zowel internationale ervaring op te doen als positief bij te dragen tot de samenleving van een ontwikkelingsland. Studenten die deelnemen aan een AFD project werken gedurende een volledig academiejaar in een multidisciplinair team van 4-5 studenten aan een adviesopdracht voor een NGO of vierde pijler die actief is in het Zuiden of voor een start-up in een ontwikkelingsland. Gedurende de zomermaanden gaan de studenten een aantal weken naar het Zuiden om het project in de praktijk uit te voeren. Elk project team wordt tijdens het jaar begeleid door een ervaren AFD coach, die zorgt voor ondersteuning en waakt over de kwaliteit van het project. Op regelmatige basis zit het team samen met de partnerorganisatie waarvoor het project wordt uitgevoerd om feedback te krijgen op het reeds geleverde werk.Het geheel bedraagt minimaal 200u (werken aan logboek en zelfevaluatierapport niet inbegrepen).
Logboek, eindproduct, en zelfevaluatierapport
a) Logboek:
De student(e) houdt tijdens de stage / het veldwerk een logboek bij. Daarin wordt de tijdsbesteding, de observaties en de verworven inzichten nauwgezet genoteerd. Na elke periode van 40 uur stage/veldwerk wordt via mail het logboek doorgestuurd aan de praktijklector, de ZAP-verantwoordelijke en de stage/veldwerkmentor. Na één derde van de stage/veldwerk wordt door de student(e) een afspraak gemaakt met de praktijklector voor een tussentijds gesprek over de voortgang van de stage / het veldwerk.
(b) Eindproduct:
Van de student wordt verwacht dat hij/zij de einddoelen, vastgelegd bij de start van de stage/het veldwerk, ook effectief bereikt.
Tastbare resultaten (vb. brochures, affiches, ppt-presentaties) waaraan werd bijgedragen in het kader van de stage worden in een portfolio opgenomen.
In het geval van een veldwerk staat het eindproduct gelijk aan een gedetailleerd document ( 5.000-7.500 woorden.) waarin de onderzoeksvra(a)g(en), de methodologische aspecten en de resultaten van het veldwerkonderzoek gestructureerd en op een empirisch-wetenschappelijk onderbouwde manier worden beschreven.
(c) Zelfevaluatierapport:
Aan het eind van de stage/het veldwerk wordt door de student ook een zelfevaluatierapport (2.500-5.000 woorden) opgesteld waarin hij/zij kritisch reflecteert over het eigen professionele en/of onderzoeksmatige functioneren.
Logboek, eindproduct en zelfevaluatierapport worden gebundeld ingediend ter evaluatie, en dit rekening houdend met de facultaire indiendatum voor masterproeven (zie academische kalender).
Na indienen van deze documenten wordt de integrale stage / het integrale veldwerk uitgebreid besproken tijdens een niet-gequoteerd eindgesprek met de praktijklector. De praktijklector brengt hiervan verslag uit tijdens de evaluatie door de leescommissie voor het praktijkgedeelte stage/veldwerk (zie verder onder evaluatieactiviteiten).
Studiemateriaal
De student legt zelf een logboek en een zelfevaluatierapport aan, en zorgt voor tastbare resultaten voor het bereiken van de einddoelen.
Toelichting werkvorm
Zie gedetailleerde informatie bij de rubriek 'Inhoud'.
Evaluatieactiviteiten
Evaluatie: Masterproef: praktijk (B-KUL-A21D6b)
Toelichting
Bij de bepaling van het punt voor de stage/veldwerk weegt het punt van de stage/veldwerk mentor voor 20%, dat van het ZAP-lid (de ZAP-verantwoordelijke) voor 30%, dat van de praktijklector (inclusief zijn evaluatie van de stagemap) 30% en wordt de resterende 20% bepaald na beraadslaging door de leescommissie voor het praktijkgedeelte stage/veldwerk (hiertoe gemandateerd door de fPOC).
In geval geen stage/veldwerk mentor voorzien werd, weegt het punt van het ZAP-lid voor 40%, dat van de praktijklector eveneens 40% en wordt de resterende 20% bepaald na beraadslaging door de leescommissie voor het praktijkgedeelte stage/veldwerk.
Naast de algemene doelstellingen (zie hoger) en de kwaliteit van de drie ingediende documenten, vormt het bereiken van de bij de start van de stage/veldwerk afgesproken einddoelen een belangrijk criterium bij de eindevaluatie.