Nederlandse letterkunde I: vroegmoderne periode (B-KUL-V0UD8A)

4 studiepuntenNederlands26 urenEerste semester
Dit opleidingsonderdeel wordt dit academiejaar ingericht, maar niet volgend jaar. Dit opleidingsonderdeel wordt dit academiejaar ingericht, maar niet volgend jaar.
POC Taal- en letterkunde

Dit vak behandelt de geschiedenis van de Nederlandstalige literatuur van de Lage Landen vanaf ca. 1450 tot 1800. In een reeks thematisch-chronologische colleges onderzoeken we de literatuur van deze periode in de roerige (cultuur)historische context. In een periode waarin religieuze, politieke en culturele verschuivingen hun spoor trokken in zowel de Zuidelijke als de Noordelijke Nederlanden vervulde literatuur een spilfunctie. Iedere week staan een of meerdere literaire werken en hun schrijvers centraal, variërend van gedichten en verhalen, tot reisteksten en toneel. We bestuderen deze literatuur als onderdeel van het bredere literaire veld waarin uitgevers, literaire instituties, en een steeds diversere groep schrijvers én lezers een plaats krijgen. Daarnaast is er aandacht voor canoniseringsprocessen: hoe komt het dat de ene tekst wel en de andere niet (meer) tot de canon wordt gerekend?

Dit opleidingsonderdeel is identiek aan de volgende opleidingsonderdelen:
F0WA9A : Nederlandse letterkunde I: vroegmoderne periode

Onderwijsleeractiviteiten

4 sp. Nederlandse letterkunde I: vroegmoderne periode (B-KUL-V0UD8a)

4 studiepuntenNederlandsWerkvorm: College26 urenEerste semester
POC Taal- en letterkunde

  • Je verwerft inzicht in de belangrijke ontwikkelingen in de Nederlandstalige literatuur van ca. 1450-1800 (genres, auteurs, literatuuropvattingen), de wijze waarop deze literatuur ontstond en werd ontvangen;
  • Je bouwt repertoirekennis op door verschillende (fragmenten van) Nederlandstalige literaire werken uit deze periode te lezen;
  • Je ontwikkelt interpretatieve vaardigheden om vroegmoderne literaire teksten te analysen met bijzondere aandacht voor zowel contextuele factoren (maatschappelijke, levensbeschouwlijke, politieke) als tekstuele aspecten (bijv. genre, poëtica, vorm, retoriek);
  • Je maakt je vertrouwd met (digitale) hulpmiddelen zoals het WNT en de DBNL, die kunnen bijdragen aan het begrip van vroegmoderne taal- en tekstoverlevering; 
  • Je maakt kennis met de vakliteratuur over deze periode (bijv. literatuurgeschiedenissen, wetenschappelijke artikelen), kan die zelfstandig vinden in de bibliotheek, en leert deze literatuur te verwerken.
  • Je ontwikkelt een basisinzicht in de werking van canoniseringsprocessen.

Leerstof

Hoorcolleges: In de wekelijkse thematisch-chronologische hoorcolleges wordt, op basis van de laatste academische inzichten, een overkoepelend literatuur- en cultuurhistorisch kader geschetst waarin de literaire productie uit de vroegmoderne lage landen gesitueerd wordt.

Primaire literatuur: Elk hoorcollege wordt gecomplementeerd met zelfstudie van een selectie literaire teksten. In bloemlezing (aangeboden via Toledo) tref je per week een selectie van gedichten en/of tekstfragmenten. Daarnaast lezen we enkele werken volledig. Deze primaire teksten gaan vaak vergezeld van studievragen die je kunnen helpen om focus te bepalen bij de bestudering en analyse. Ook wordt incidenteel aanvullende achtergrondliteratuur aangeleverd die je helpt bij een betere duiding van de teksten. Nota bene: Hoewel het gebruiken van deze studievragen en extra achtergrondliteratuur (tenzij anders aangegeven) niet verplicht is, bevatten zij – vanzelfsprekend – wel sleutels naar fundamentele kennis en vaardigheden die op het examen getoetst zullen worden.

Dit college over Nederlandse literatuur wordt in het Nederlands gedoceerd.

Hoorcolleges

Seminaries met opdracht

Zelfstudie primaire literatuur (voorgeschreven werken + bloemlezing)

Evaluatieactiviteiten

Evaluatie: Nederlandse letterkunde I: vroegmoderne periode (B-KUL-V2UD8a)

Type : Partiële of permanente evaluatie met examen tijdens de examenperiode
Evaluatievorm : Schriftelijk
Vraagvormen : Open vragen


De toetsing bestaat uit drie onderdelen: een schriftelijk examen tijdens de examenperiode en twee schrijfopdrachten gekoppeld aan de seminaries. Het eindcijfer is opgebouwd volgens de volgende verdeelsleutel: schriftelijk examen 80% + schrijfopdrachten 2x10%. In totaal moet een gewogen gemiddelde van 10/20 worden behaald om te slagen.

Schriftelijk examen
Het examen toetst alle voorgeschreven en behandelde primaire teksten en verplichte achtergrondinformatie (inclusief inhoud van de hoorcolleges, PowerPoints-presentaties, je aantekeningen). Het examen bestaat uit zowel inzichtsvragen als toepassingsvragen (al dan niet op nieuwe tekstfragmenten).

Seminarie-opdrachten:
Je bereidt de twee werkseminaries voor en schrijft na afloop van het seminarie een korte paper, die voor 10% meetelt in je totaalscore. In totaal tellen de seminarieopdrachten dus voor 20% mee. De instructies en begeleiding krijg je tijdens het seminariemoment. Na de bekendmaking van de resultaten kan je deelnemen aan de vrijblijvende feedbacksessies.

Als je gewogen gemiddelde lager is dan 10/20, heb je de mogelijkheid om de onderdelen waarop je een tekort behaalde te herkansen. Je bent niet verplicht om elk onderdeel met een onvoldoende opnieuw af te leggen; je bent geslaagd van zodra je 10/20 haalt wanneer de drie subtotalen worden opgeteld. De resultaten van de onderdelen die je niet herkanst – zowel de voldoendes als de onvoldoendes –, worden overgenomen van de eerste zittijd.