Grondwettelijk recht (B-KUL-C04O6A)
Doelstellingen
Leerdoelen
- De student heeft een basiskennis en basisinzicht in:
- • de beginselen van het publiekrecht in de gelaagde rechtsorde
- • de beginselen van het Belgisch en Vlaams grondwettelijk recht
De student is vertrouwd met de juridische terminologie, het theoretisch kader en de vakeigen bronnen van het grondwettelijk recht.
De student hanteert een systematische methode en een logische en juridisch verantwoorde argumentatie bij het oplossen van juridische casussen in het domein van het grondwettelijk recht.
Dit opleidingsonderdeel draagt bij tot volgende leerresultaten en kerndoelen:
De student beschikt over een basiskennis en basisinzicht van het Belgische, het Europese en het internationale recht. Hij is vertrouwd met de juridische terminologie, het theoretisch kader en de vakeigen bronnen van het publiek- en privaatrecht.
De student
• heeft een grondige kennis van en inzicht in de basisconcepten van het eigen vakdomein
• kan met precisie vakgebonden juridische en/of andere vakdomein-gerelateerde terminologie en basisbegrippen gebruiken bij vakinhoudelijke discussies en vragen
De student heeft inzicht in de wisselwerking tussen de Belgische, Europese en internationale rechtsorde.
De student
• kan de nationale regels uit het vakdomein situeren in hun Europese en internationale context
De student bezit een algemene basisvorming over de mens in de samenleving en heeft een basisinzicht in de historische en actuele socio-economische en politieke factoren die het recht beïnvloeden en de samenleving mee vormgeven. De student kan omgaan met het dynamische karakter van het recht en kan het recht in zijn maatschappelijke en historische context situeren.
De student
• heeft een inzicht in de ontwikkelingen die het vakdomein heeft doorgemaakt in historisch perspectief
• heeft inzicht in de historische, economische en/of maatschappelijke achtergrond van de kernregels uit het eigen vakdomein en kan omgaan met de dynamische ontwikkeling van het recht
De student hanteert een systematische methode bij het oplossen van juridische casussen. Hij is in staat om zelfstandig een synthese en analyse te maken van de juridisch relevante feiten en de noodzakelijke rechtsregels in verband te brengen met deze feiten. Hij hanteert hierbij een logische en juridisch verantwoorde argumentatie.
De student
• begrijpt en analyseert juridische en/of andere vakdomein-gerelateerde teksten
• selecteert juridisch relevante feiten uit een empirisch feitencomplex
• formuleert mogelijke rechtsvragen uit een empirisch feitencomplex
• identificeert rechtsregels en rechtsproblemen uit concrete casussen
• brengt rechtsregels in verband met een concrete juridische casus om tot een juridisch verantwoorde oplossing te komen
• beargumenteert op logische wijze een juridische redenering
De student kan zelfstandig rapporteren over een beknopt rechtswetenschappelijk onderzoek en past hierbij op correcte wijze de noodzakelijke juridisch-wetenschappelijke onderzoeksmethoden toe en kan het gekozen onderzoeksdesign beargumenteren. Hij verwijst steeds correct naar geraadpleegde juridische en rechtswetenschappelijke informatie. Hij is zich steeds bewust van het onderscheid tussen een juridisch-wetenschappelijke en een juridisch- positiegebonden benadering.
De student
• is zich bewust van het onderscheid tussen een juridisch-wetenschappelijke benadering van een rechtsvraag en een juridisch-positiegebonden benadering
De student kan helder en correct schriftelijk en mondeling communiceren in het academisch Nederlands en gebruikt hierbij steeds een correct taalregister. Hij kan communiceren met vakgenoten en niet-vakgenoten.
De student
• beheerst schriftelijk en mondeling het academisch Nederlands
De student kan juridische, rechtswetenschappelijke en algemeen vormende informatie verzamelen en kritisch verwerken.
De student
• is in staat om rechtsbronnen (wetgeving, rechtsspraak en rechtsleer) op te zoeken, te begrijpen en te verwerken bij het beantwoorden van vakinhoudelijke vragen
• kan de wetgeving betreffende het vakdomein opzoeken en verwerken
Begintermen
Om dit (opleidingsonder)deel in optimale omstandigheden aan te vatten, is het aangewezen dat de student de kennis, vaardigheden en attitudes, aangeleerd in vakken als “Inleiding tot de rechtswetenschap”, “Geschiedenis van het Publiekrecht” en “Romeins Recht”, actief kan inzetten. Belangstelling voor het fenomeen van de machtenuitoefening, de plaats van de burger in de samenleving, en de organisatie en de werking van de overheid is aangewezen, zoals evenzeer een meer dan gewone belangstelling voor de juridische en andere (inzonderheid politieke) actualiteit.
Plaats in het onderwijsaanbod
- Schakelprogramma: Master in de rechten (Leuven) 86 sp.
- Bachelor in de criminologische wetenschappen (Leuven) (Optie criminologie) 180 sp.
- Bachelor in de criminologische wetenschappen (Leuven) (Optie rechten) 180 sp.
- Bachelor in de rechten (Leuven) 180 sp.
- Bachelor in de rechten (verkort programma) (Leuven) (Algemene optie) 123 sp.
Onderwijsleeractiviteiten
6 sp. Grondwettelijk recht (B-KUL-C04O6a)
Inhoud
A: INLEIDING TOT HET PUBLIEKRECHT IN DE GELAAGDE RECHTSORDE
Basisbegrippen
1. Verdrag – Grondwet: totstandkoming, functies, interpretatie
1. Fundamentele rechten in de gelaagde rechtsorde
Democratie
2. Democratievormen: directe/representatieve democratie, pacificatiedemocratie
2. Grondwet en democratie: “countermajoritarian difficulty”, rechterlijke toetsing
2. Kiesstelsels: meerderheidsstel/evenredige vertegenwoordiging
De horizontale machtenscheiding
3. De trias politica
3. Regeringsvormen: parlementair/presidentieel systeem
De verticale machtenscheiding
3. Soevereiniteit
3. Staatsvormen en samenwerkingsvormen tussen staten: eenheidsstaat, decentralisatie, federale staat, federale unie, confederatie, internationale organisatie (intergouvernementeel – supranationaal)
4. Technieken van bevoegdheidsverdeling
4. Onderlinge verhoudingen in de gelaagde rechtsorde: dualisme/monisme, hiërarchie, pluralisme, subsidiariteit
De rechtsstaat in de gelaagde rechtsorde
4. Het concept “rechtsstaat” en de rechtsstaat in de gelaagde rechtsorde
B: HET BELGISCHE EN VLAAMSE BESTUURSNIVEAU
Inleiding
5. Het Nederlandse bestuursmodel en de Grondwet van 1831 en de algemene krachtlijnen van de Staatshervormingen
Aard van de Grondwet en basiskenmerken van het Belgische en Vlaamse bestuursniveau
6. Aard en herziening van de Belgische Grondwet
6. Bronnen van het grondwettelijk recht: Grondwet, gewoonte, bijzondere wetten, constitutieve autonomie
6. Basiskenmerken van de Belgische rechtsorde: democratievorm, staatsvorm, regeringsvorm
7. België, de gemeenschappen en de gewesten in de gelaagde rechtsorde: verhouding wet-decreet-ordonnantie, verhouding Grondwet-EU-recht/internationaal recht
De federale instellingen en de horizontale machtenscheiding
8. Het Staatshoofd
8. Het federale parlement: tweekamerstelsel, kiesstelsel, statuut parlementsleden, bevoegdheid
9. De federale regering: regeringsvorming, samenstelling en werking regering, statuut regeringsleden, bevoegdheid
10. Verhouding parlement/regering: politieke verantwoordelijkheid, parlementaire controle, regeringsontslag, parlementsontbinding, politieke crisissen en lopende zaken
11. De rechtscolleges: de gewone en de administratieve rechtscolleges, het Hof van Cassatie, de Raad van State, het Grondwettelijk Hof
De instellingen van de gemeenschappen en de gewesten en de horizontale machtenscheiding
12. De parlementen van de gemeenschappen en gewesten: kiesstelsel, statuut van de parlementsleden, bevoegdheid
13. Verhouding parlement/regering: politieke verantwoordelijkheid, parlementaire controle, regeringsontslag
De instellingen van de gemeenten en de provincies en de horizontale machtenscheiding
14. Grondwettelijke beginselen en invloed van de Staatshervorming
De verticale machtenscheiding
15. Bevoegdheden van de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten: algemene beginselen
16. Bevoegdheden van federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten: overzicht
17. Bevoegdheidsverdeling in Brussel
18. Bevoegdheden van de gemeenten en provincies
18. Samenwerking tussen Staat, gemeenschappen en gewesten
19.De bevoegdheids− en belangenconflicten:afdeling wetgeving van de Raad van State, Grondwettelijk Hof, Overlegcomité
De Grondrechten
20. Algemene beginselen: grondslagen, typologie, begunstigeden, verticale/horizontale verhoudingen
21. De beperking van grondrechten en het proportionaliteitsbeginsel
22. Overzicht van de grondrechten in de Belgische Grondwet
23. Overzicht van de grondrechten in de Belgische Grondwet
De buitenlandse betrekkingen
24. De bevoegdheid van de Staat, gemeenschappen en gewesten
De financiën
25. De belastingen en retributies, de begroting en rekeningen, de inkomsten en uitgaven van de gemeenschappen en gewesten
Studiemateriaal
• Chr. BEHRENDT en M. VRANCKEN, Beginselen van het Belgisch Staatsrecht, Brugge, Die Keure, 2019.
• S. SOTTIAUX, Grondwettelijk recht, Antwerpen, Intersentia, 2016.
Toelichting werkvorm
Hoorcolleges
Monitoraatsoefeningen
Evaluatieactiviteiten
Evaluatie: Grondwettelijk recht (B-KUL-C24O6a)
Toelichting
Schriftelijk examen, bestaande uit een combinatie van open vragen, casussen, stellingen en meerkeuzevragen. Bij de meerkeuzevragen wordt geen giscorrectie toegepast.
Toelichting bij herkansen
Schriftelijk examen, bestaande uit een combinatie van open vragen, casussen, stellingen en meerkeuzevragen. Bij de meerkeuzevragen wordt geen giscorrectie toegepast.